Good reads about the brilliant work of Raimund Hoghe, including interviews in which he elaborates on his approach of theater in the making. In English, German, French and Dutch (mostly reviews), at Hoghe's homepage.
Mentioning this after stumbling on a great text: Dancing the sublime, an interview with Bonnie Marranca for PAJ: A Journal of Performance and Art, May, 2010.
zondag 26 mei 2013
reviews and interviews with Raimund Hoghe
vrijdag 24 mei 2013
de dodo bestaat niet meer, leve de dodo
Het schijnt dat ik al 21 artikelen heb geschreven voor cultuurpers in de afgelopen twee jaar Je vindt ze hier: cultureelpersbureau.nl/author/fransien
Alsnog, Etcetera 126 Zombie Aporia - 2 jaar geleden?
Zombie Aporia
DAVID LINEHAN
Een zombie is iemand die levend is noch dood. Uit de dood opstaan betekent volgens ingewijden dat je een aantal vitale eigenschappen moet missen. Zo heeft een zombie geen ziel meer noch een eigen wil, en ook het regenererend vermogen van het lichaam ontbreekt. Ondanks de wederkeer rot het lichaam gewoon verder. Van de saignante details, die de zombie tot een internationaal troeteldier hebben gemaakt, is in Zombie Aporia weinig te merken. Daniel Linehan speculeert in zijn vierde voorstelling vooral op de innerlijke leegte en hinderlijke onbepaaldheid van de zombie. Daar komt ook de ‘aporie’ bij kijken. Een ondoorgangbare doorgang, suggereerde een bevriende filosoof, toen ik hem om een Nederlandse vertaling vroeg. Een onmogelijke mogelijkheid, een ondode dode en zo door. Een onoplosbaar probleem om radeloos van te worden, maar de denkbewegingen die het onoplosbare oproepen zijn interessant. Ze tekenen een nieuw gedachtengebied uit. Lijkt het onderscheid tussen dood en leven helder, door bewegingen met taal blijkt daar alsnog vanalles mogelijk. Zie bijvoorbeeld de ondode, zoals zombies ook wel worden genoemd, die niet verward moet worden met de levende.
Het gebied dat elkaar uitsluitende definities zo creëren, is voor Linehan een geweldig speelterrein. In de eerste scène van Zombie Aporia, die de titel ‘Music and Dance’ meekrijgt, beweegt Thibault Lac op het ritme van klanken die Daniel Linehan en Salka Ardal Rosengren op de achtergrond uitbrengen. Het lijkt een klassieke situatie. De danser laat zich bewegen door de muziek en vertaalt of beantwoordt deze met de dynamiek van zijn lichaam. Maar de volheid van het samengaan, de stuwende werking die muziek en dans samen veroorzaken, vertoont al gauw enige barsten. Door het ongebruikelijke van hun stemgebruik zijn Ardal Rosengren en Linehan kwetsbaar als performers. Ingetogen nemen zij hun taak als muzikant waar. Daarmee vergeleken verkeert Lac als danser in een relatief comfortabele positie. Hij laat zich leiden en concentreert zich meer en meer op het publiek. Zijn optreden krijgt allengs pathetische trekken. Hoe meer zijn expressieve gestes de beats van de twee ‘muzikanten’ volgen, hoe meer hij een marionet lijkt in plaats van een ‘zelfstandige’ danser. Is dit de zombie van de dans, de danser zonder ziel of eigen wil? Maar Linehan oordeelt niet. Hoewel Thibault Lac de autonomie van de dans lijkt te parodiëren, herinneren zijn gelukzalige blikken richting publiek aan het optreden van een jong kind, dat in zijn ijver op zoek is naar aandacht en erkenning. Gewoon menselijk.
Wanneer het trio vervolgens losbarst in een canon met teksten als ‘Music is the background for the dance’ en ‘Music is the inspiration for the dance’, en daarbij hun bewegingsscore aflezen van een laptop, is de overrompelende kwaliteit van het samenvallen van dans en muziek vervangen door de relatieve relatie van de tekst. Er wordt gelezen en geschreven met armen, benen en stembanden. Sterker nog, de teksten suggereren dat wanneer ze worden uitgesproken, de klank ervan dans is, of muziek. ‘The sound of what i am saying is the Dance, the sound of what i am saying is the Music …’
Het is natuurlijk de vraag of Lac niet al vanaf het begin van de scène muziek herschreef in lichaamstaal. Of is dat ongeoorloofd metaforisch gebruik van de term schrijven? Die kwestie kun je alleen in taal opwerpen. Met tekst kun je veel en tegenstrijdige bewegingen maken. Dat is het lichaam niet gegeven. Eén te veel en je bent er geweest.
Bewegen is leven, maar optreden is beter, dan krijgen de dingen betekenis. Wat dat betekent, onderzoeken de drie protagonisten van Zombie Aporia niet alleen door tekst, dans en verschillende soorten stemgebruik (zeg muziek) binnen een theatersetting met elkaar te confronteren, maar ook door met het perspectief op het optreden te spelen. Linehan danst en spreekt de tweede scène. Zijn subjectieve blik wordt groot op de achterwand geprojecteerd, in de vorm van een – vooraf vanaf zijn dansende hoofd – geschoten filmpje van de ruimte waarin we ons bevinden. De projectie verdubbelt de ruimte, maar het venster op de wereld, of dit nu de toneelopening is of het videokader, is vervangen door het particuliere perspectief van de dansende performer. De scène eindigt met het onvermijdelijke Droste-effect, wanneer Linehan midden op het podium de toeschouwers over zijn schouders laat meekijken naar zijn spiegelbeeld in duizelingwekkende vermenigvuldiging. Waar hij eerst het publiek zijn gebruikelijke overzicht afnam door het te vervangen door zijn particuliere perspectief, laat hij de twee uiteindelijk samenvallen. Gezamenlijk kijken publiek en protagonist naar de kaders, het spiegelen, de verdubbelingen en de onvermijdelijke vervorming. Kaders, lagen, het hele proces van betekenisvorming, tradities en verplichtingen, het ligt daar door één simpel gebaar voor ons opgestapeld. De scène heet niet voor niets ‘Human’.
Het is tekenend voor Linehans werk dat hij met ingenieuze gestes complexe zaken praktisch aanschouwelijk en navoelbaar maakt. Al is de ondertoon ernstig, Zombie Aporia heeft ook de argeloosheid van kinderspel. In hoog tempo volgen de acht scènes elkaar op, met praktische vragen en voorstellen, kritische kanttekeningen en melancholische overdenkingen. Dat mensen behalve door muziek ook vaak worden meegesleept door het verlangen om hip te zijn en iets belangrijks voor de wereld te doen, wordt treffend gedemonstreerd aan de hand van een variant op ‘Anarchy in the U.K. van de Sex Pistols. Salka Ardal Rosengren vervangt al zingende de anarchist van toen door de al even zelfkritische en zelfingenomen hipster van vandaag , “I wanna be … cool”. De grote woorden van toen zijn vervangen door zelf-relativerende van nu, maar het verbond tussen idealisme en narcisme blijft. Bovenal wil iemand kennelijk een goede indruk maken (het perfecte optreden nastreven), zo lijkt Linehan te zeggen. En als dat dan niet lukt door een perfecte samenwerking van muziek en dans, dan draaien we het gewoon om. Dus hindert Thibault Lac de zingende Ardal Rosengren met allerhande fysieke interventies, wat uitloopt op het doorrammelen van haar hele lichaam. Dit ´autonome´ gedoe vergt natuurlijk ook allerhande vormen van afstemming en samenwerking. Het versmeltingsideaal, de overrompeling, wordt alleen op een wat andere manier bereikt.
Het functioneren van taal keert op een wrange manier terug, wanneer de installatie Good Boy, Bad Boy van Bruce Nauman wordt geciteerd. Alles wat vast lijkt, kan worden losgezongen. Ook uitspraken over jezelf zijn bedrieglijk, wanneer ze met een simpele grammaticale beweging, verbuiging, ongedaan worden gemaakt. ‘I [ see / saw / will see ] you. Seeing you before now and after.’
Zombie Aporia is geen manifesto (this is not a lovesong), ook al worden hier en daar enkele statements gedaan. Ook raakt de voorstelling, ondanks de vele vragen en observaties, niet in een filosofische houdgreep. Het stuk doet mij denken aan het praktische idealisme van de post-post-babyboomgeneratie, met de nadruk die het legt op persoonlijke verantwoordelijkheid, individueel zoeken, het vermijden van grote woorden en hoge verwachtingen. Er dienen speelse manieren gevonden te worden om problemen op te lossen. Wat je cynisch een win-win situatie zou kunnen noemen, maar het is in ieder geval de verbittering voorbij. Politiek correcte thema’s en het dwangmatig zoeken naar betekenis worden in Zombie Aporia geridiculiseerd, maar het verlangen om iets (‘nothingsomething’) te betekenen, blijft overeind. De onheilspellende eigenschappen van de zombie blijken uiteindelijk een weldaad. Zijn onbepaalde staat is waar we het mee moeten doen, zo lijkt de voorstelling te willen zeggen. Als in de laatste scène de drie protagonisten niet meer bewegen maar licht wiegend in het donker staan, uitgedost als quasi-oeroude, back to the future-achtige totems, klinkt het chantend: ‘I had no dreams last night. I had no thoughts in my head. It was as if I was not awake. As if I was dead.’ Een lofzang op de innerlijke rust van de zombie, die zijn leegte en innerlijke tegenspraak heeft omarmd?
FRANSIEN VAN DER PUTT
www.caravanproduction.be